De verzegelden uit Israël.

Door: Franklin ter Horst (Aangemaakt: 7 december 2011) (Laatste bewerking: 30 december 2015)

Openbaring 7:4 En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren vergezeld uit alle stammen der kinderen Israëls.

Over de in deze Bijbeltekst genoemde 144.000 zijn talloze interpretaties te horen. Sommige Bijbelonderzoekers stellen dat de 144.000 verzegelden de gemeente van Christus uitbeelden, maar dat lijkt verre van logisch want in de tijd dat Johannes de woorden ‘stammen’ en ‘kinderen Israëls’ opschreef, bestond er nog geen kerkgeschiedenis. Bij de visie dat het om de Gemeente zou gaan, zijn de zegeningen voor de kerk, en het oordeel, de vloek en rampen voor Israël. Zo heeft de kerk het eeuwenlang verkondigd met alle gevolgen vandien voor het Joodse volk.

 

Andere deskundigen achten het niet uitgesloten dat de ware gelovigen, de Gidionieten uit de heidenwereld die de Here Jezus en Israël liefhebben, en als wilde loten geënt zijn op de edele olijfboom Israël, eveneens tot deze 144.000 behoren. Het gaat om een kleine kudde die Gods Woord voor 100% zijn trouw gebleven en Israël lief hebben als hun “oudere broeder”. Zij geloven dat God bezig is een klein maar krachtig toegewijd leger van gelovigen in Jezus, voor te bereiden in deze laatste dagen vóór de terugkeer van de Here Jezus.

 

Diverse schriftgeleerden zeggen echter dat er geen twijfel over bestaat wie deze 144.000 zijn omdat de tekst spreekt van de ‘kinderen Israëls’. Zij komen uit de twaalf stammen van Israël. Uit elke stam zijn er 12.000, zodat hun totaal op 144.000 komt.

 

Johannes op Patmos

 

Johannes vertelt dat de 144.000 bekend en herkend zullen worden. Dat gebeurt door verzegeling op het voorhoofd. Zij staan tot God in een bijzondere relatie. In (Openbaring 7:3) geeft een engel die opkomt van de opgang der zon, vier andere engelen de opdracht: ‘Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.’ Zij worden dus reeds vóór de verzegeling “knechten” genoemd. 

 

Over de dienst van de 144.000 wordt niets met zoveel woorden gezegd, maar kechten  hebben vanzelfsprekend een bepaalde taak en het ligt dan ook voor de hand dat zij tijdens de periode van de antichrist, een getuigende bediening hebben. Door hun verzegeling zijn ze kennelijk onkwetsbaar voor de nog komende oordelen. Dat betekend dat zij gevrijwaard zijn tegen de moorddadige aanvallen van de antichrist en de massa van zijn volgelingen. In Openbaring 9:4-5-6 wordt gesproken van helse pijniging, uitgezonderd die mensen die het zegel van God op hun voorhoofd dragen. De pijniging zal zo erg zijn dat mensen de dood zullen zoeken, maar niet zullen vinden. Het zegel is een kernmerk van eigendom, het duidt op eigendomsrecht. De genoemde verzegelden zullen bewaard blijven voor de verschrikkelijke plagen die volgen om vervolgens het duizendjarig koninkrijk binnen te gaan zonder de dood gezien te hebben.

 

Ook een “grote schare” uit Openbaring 7:9-14 uit de volken zal de Grote Verdrukking overleven, maar er wordt niet gezegd dat zij vooraf worden verzegeld. In Openbaring 9 onder de vijfde bazuin is te zien dat de vijandige Boze machten deze verzegelden op geen enkele manier schade kunnen toebrengen. Bij het zegel gaan de gedachten uit naar de manier waarop de Israëlieten in het land Gosen bewaard bleven onder de tien plagen die bestemd waren voor de Egyptenaren, zo zullen de 144.000 bewaard blijven.

 De 144.000 blijken niet de enige Israëlieten te zijn die behouden worden want volgens Zacharia 13:8 zal tenminste een derde van het volk overblijven tijdens de verdrukking, d.w.z. dat er miljoenen zullen leven om de terugkomst van de Here Jezus aan den lijve mee te maken. Ook in Ezechiël 9:1-11 is sprake van mensen die een teken op hun voorhoofd dragen en daardoor ontzien worden bij een gericht over de stad Jeruzalem.

 

Ezechiël 9:4 Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en maak een teken op de voorhoofden der mannen die zuchten en kermen over al de gruwelen die daar bedreven worden.

Net als de gelovigen dragen ook de tegenstanders van God een merkteken op hun voorhoofden of op hun handen. Satan heeft ’het Beest’ macht gegeven om de wereld te misleiden.

Openbaring 13:16-17-18 En het maakt, dat allen, de kleinen en de groten, de rijken en armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd…

De Bijbel maakt duidelijk dat het getal zes staat voor de mens in zijn algemeenheid. Hier staat het echter driemaal achter elkaar waarmee wordt gesymboliseerd dat de antichrist zich presenteert als de absolute oppermens. Het getal drukt het wanhopige pogen van satan uit, om gelijk te worden aan Jezus, om God gelijk te zijn. Driemaal zes symboliseert de hoogste vorm van boosheid die er ooit op aarde is geweest. Hij is ‘de mens der zonde’. Hij is de verpersoonlijking van de duivel en zal de laatste fase in de menselijke geschiedenis inluiden. De komst van dit ‘Beest’ betekent voor de wereld een catastrofe zoals nooit eerder gezien is. De Bijbel maakt duidelijk dat hij de aarde zal overspoelen met misdaden en goddeloosheid maar uiteindelijk door de echte Verlosser worden overwonnen. Het was Johannes die hem het eerst de antichrist noemde. (Johannes 2:18 en 2:22 ) Het is de laatste poging van de mens om buiten God om tot vrede en welstand te komen. Deze leider zal verschijnen in de periode voorafgaand aan het duizendjarige rijk. Hij is de tegenstander van God en een vijand van de mensen.

Opmerkelijk is dat Dan en Efraïm op de lijst van stammen in Openbaring 7:4 ontbreken, maar in hun plaats Jozef en Manasse worden genoemd. De stam Efraïm wordt vervangen door Jozef. Volgens Psalm 78:9-11 en Hosea 4:17; 5:9 en 7:8-11 wordt Efraïm als een zeer zondig volk omschreven. Over de afwezigheid van Dan en Efraïm wordt door diverse Bijbeldeskundigen heftig gespeculeerd. Al zeer oud is de veronderstelling dat de antichrist zal komen uit de stam Dan. Het ontbreken van Dan was de kerkvader Irenaeus al opgevallen en geloofde dat de komende antichrist uit Dan zou komen.

Een toenemend aantal onderzoekers is van mening dat de antichrist een moslim is en de islam het systeem van ‘het beest’ is dat er op uit is om zowel Joden als Christenen uit te roeien als zij weigeren zich tot Allah en zijn profeet Mohammed te bekeren. In het boek “The Islamic Antichrist” waarschuwt de schrijver Joel Richardson voor de Islamitische Antichrist. Richardson haalt in zijn boek de beweringen omver dat de Bijbelse antichrist uit de Europese Unie afkomstig zal zijn. Volgens hem is de antichrist één en dezelfde persoon als de ‘Mahdi’, de islamitische messias uit de Koran. De Koran voorspelt de komst van de Mahdi, die aan het hoofd van een groot aantal landen zal staan en vrede zal brengen.

Dat Dan en Efraïm in Openbaring 7 niet genoemd worden betekend niet dat ze voor altijd afgedaan hebben want in Ezechiël 48:1-5 staat duidelijk dat deze twee stammen een plaats toegekend wordt in het duizendjarig vrederijk. Het feit dat eenmaal álle twaalf stammen van Israël hersteld zullen worden, is een onbetwistbaar profetisch gegeven.

 

Koningszegel uit de stam Dan

In Openbaring 14 is er opnieuw sprake van 144.000. Het visioen van de 144.000 herinnert sterk aan de 144.000 verzegelden uit de stammen van Israël. Hoewel lang niet iedereen van mening is dat dit dezelfde groep is, geeft de tekst echter zulke duidelijke aanwijzingen, dat het moeilijk is de twee groepen van elkaar te onderscheiden. Het aantal is precies hetzelfde en in beide gevallen zijn zij verzegeld aan het voorhoofd. Daar ook de berg Sion genoemd wordt, lijkt er geen reden te zijn aan een andere groep te denken dan die uit hoofdstuk 7. Het moment waarop zij in de Apocalyps worden opgevoerd is tekenend. Vanzelfsprekend is de “identiteit” van de 144.000 uit hoofdstuk 14 een strijdpunt in verband met de 144.000 uit hoofdstuk 7.Toch is er een duidelijk verband tussen beide Bijbelteksten. Het lijkt onmogelijk niet aan twee identieke groepen gelovigen te denken als deze identiteit zo duidelijk getalsmatig is aangegeven.

 

Tegenover de belijders en aanbidders van het Beest, als dragers van zijn merkteken, staat de vergadering van de volgelingen van het Lam, die op hun voorhoofd verzegeld zijn. Zij hebben zich “niet met vrouwen bevlekt, want zij zijn maagdelijk”. Dat zij maagden zijn en zich niet bevlekt hebben met vrouwen, lijkt tegenstrijdig. “Maagden” duidt immers op vrouwen en er wordt juist gezegd dat zij zich niet met vrouwen bevlekt hebben? Het woord “Maagden” lijkt hier te duiden op ongereptheid en reinheid, in tegenstelling tot de religieuze hoererij van de wereld onder het Beest en de “grote hoer” van Babel. Zij hebben zich niet met Babylon bevlekt. De algemene indruk is dat met de maagdelijkheid van de 144.000 de geestelijke reinheid bedoeld wordt, als teken Gods tegenover de geestelijke vuilheid, als merkteken van de draak, de beesten en de aardbewoners.

 

Zij zingen voor het Lam, de oudsten en de dieren een lied dat door niemand anders gezongen kan worden. Niemand is in staat het lied te zingen dat zij zingen. Het is een afgezonderde groep met een uitzonderlijk getal, dat geen reden geeft deze 144.000 te onderscheiden van de verzegelden uit Israël. In alles zijn deze verzegelden uit Israël een tegenstelling van het grote Babylon, waarvan de ondergang duidelijk geprofeteerd wordt. Een stad die zo verdorven is dat “heiligen”, apostelen en profeten” van vreugde jubelen wanneer God er een eind aan maakt en haar uiteindelijk berecht (Openb.18:20).  Tegenover het verloren gaan van de aanbidders van het beest, staan de 144.000 als degenen die het Lam volgen, waarheen het gaat. Alles wat uit de monden van de beesten en hun gevolg komt, is leugen en bedrog, maar in de monden van de 144.000 is geen bedrog gevonden.

 

Terug naar: Inhoud